
Jurisprudentie
AU5620
Datum uitspraak2005-10-05
Datum gepubliceerd2005-11-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4959 ZFW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-11-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4959 ZFW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing van het verzoek om toestemming voor c.q. vergoeding van een behandeling van de littekens middels injecties (artecol/siliconen) omdat geen lichamelijke functiestoornis of verminking in de zin van de toepasselijke regelgeving is vastgesteld.
Uitspraak
03/4959 ZFW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
Stichting Ziekenfonds VGZ, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 september 2003, reg.nr. 03/601 ZFW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 september 2005, waar appellante - met voorafgaande kennisgeving - niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.H.M. van Rijn-Fehrenbach, werkzaam bij gedaagde.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante, geboren in 1945, heeft in april 2001 een ongeval gehad waarbij zij op haar gezicht is gevallen. In oktober 2001 is appellante in verband daarmee geopereerd door de plastisch- en reconstructief chirurg dr. R. van der Hulst. In verband met (resterende) littekens van appellante op haar kin en onder haar rechter oog, heeft de geneeskundige Verhulst namens appellante gedaagde bij brief van 26 februari 2002 verzocht om toestemming voor c.q. vergoeding van een behandeling van deze littekens middels injecties (artecol/siliconen).
Bij brief van 27 maart 2002 heeft appellante foto’s van haar gezicht naar gedaagde gezonden. Bij besluit van 11 april 2002 heeft gedaagde de aanvraag afgewezen. Op 14 februari 2003 is appellante onderzocht door de medisch adviseur van gedaagde. Vervolgens heeft het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) op 29 april 2003
een advies uitgebracht. Blijkens dit advies heeft de medisch adviseur van het CvZ, op basis van de aan hem voorgelegde medische stukken, zich verenigd met de afwijzing van de aanvraag.
Bij besluit op bezwaar van 5 mei 2003 heeft gedaagde het tegen het besluit van 11 april 2002 gemaakte bezwaar, in overeenstemming met het advies van CvZ, ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag het standpunt dat het bepaalde bij en krachtens de ZFW geen grondslag biedt voor vergoeding van de kosten van de aangevraagde vergoeding, nu bij appellante geen lichamelijke functiestoornis of verminking in de zin van de toepasselijke regelgeving is vastgesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 mei 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft
- onder meer - aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een verminking van haar gezicht.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, komt neer op een herhaling van de in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden.
Dit brengt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad verenigt zich met de aan dit oordeel door de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen. Hij voegt hieraan nog toe dat het oordeel van de medisch adviseur van gedaagde - die appellante op zijn spreekuur heeft gezien - hierop neerkomend dat geen sprake is van een verminking uitdrukkelijk wordt onderschreven door de medisch adviseur van CvZ die de beschikking heeft gehad over de in het dossier aanwezige medische stukken, waaronder de door appellante ingezonden foto’s.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) L. Jörg.
EK2809